Poten:
Aardappelen worden gepoot; je stopt een pootaardappel (moederknol) in de grond en daaruit groeien de nieuwe aardappelen. Aardappels worden gepoot in maart/april/mei, afhankelijk van het weer en het ras.
Het pootgoed gaat in een kipwagen en dan via een transportband in de aardappelpoter.Voor op de trekker hangen we een rotoreg om de grond wat fijner te maken.
De pootmachine graaft een geul met een klein ploegje en legt de aardappeltjes één voor één op een lange rij netjes in de grond en bedekt het vervolgens weer met een laagje grond. Op de pootmachine kun je afstellen op welke afstand ze moeten komen te liggen en hoe diep er gepoot moet worden.
Onze pootmachine poot vier rijen aardappelen tegelijk.
Aan een ronddraaiende band zitten bekertjes.
Die bekertjes pakken iedere keer een aardappeltje op en brengen, doordat de band draait, ‘m vervolgens naar beneden.
Een ploegje maakt een V vormige geul in de grond. Hier kiepert het bekertje om en de aardappels vallen precies op de juiste afstand van elkaar op de grond. De schijven gooien de losse grond die naast de gleuf ligt over de pootaardappels heen.
Gebruikte rassen:
De grote arealen zijn Carlita (pan, gril) en Innovator (friet); voor de huisverkoop hebben we ook nog Bildstar en Frieslander gepoot.

Frezen:
Met frezen (met ruggenfrees) wordt de kleine aardappelrug die bij het poten ontstaat verder opgebouwd. Dit doen we zodat de aardappelen die gaan komen genoeg ruimte onder de grond hebben en niet groen worden (groen worden ze in het licht). De aardappels vormen een plant die boven op de rug groeit. Tegelijkertijd groeien er onder de grond uitlopers waaraan nieuwe aardappels worden gevormd. Ook wordt door de ruggen het rooien makkelijker, je kunt de rug ‘oppakken’ en hoeft dus minder diep en dus minder grond uit te zeven. Een ander voordeel is dat je met de rugopbouw ook de grotere onkruiden bedekt zodat je die vast kwijt bent.

Groeiseizoen:
Het gewas bloeit in juni. De bloemen zijn wit, roze of paars (ook afhankelijk van het ras). In augustus/september beginnen de planten te verouderen en af te sterven.
Tijdens het groeiseizoen is onze belangrijkste taak dat de aardappelen niet ziek worden en geen tekorten krijgen omdat onkruid hun ‘voedsel’ opmaakt.

Rooien:
Verschillende rassen hebben ook verschillende rooitijden. We beginnen met de vroege aardappels in september en in oktober hopen we altijd het rooien af te kunnen ronden.
We beginnen met de loofklapper die het loof kapot slaat.
Daarna komen we met de aardappelrooier achter de trekker en trekkers met kipwagens.
De rug waar de aardappels in zitten wordt opgelicht door de scharen van de rooier. De complete rug komt op de zeefkettingen terecht. De grond valt door de zeefkettingen en het reinigingssysteem en de aardappels worden via de afvoertransporteur afgevoerd naar de meerijdende kipwagen.

Inschuren:
De aardappelen worden naar huis gebracht en daar via de stortbak en transportbanden in de schuur gebracht (inschuren).
De rassen die we alleen voor de huisverkoop telen gaan in kuubkisten. We hebben 2 aparte ‘cellen’ in de schuur waar de 2 grote rassen in gaan. De aardappelen moeten na het rooien eerst worden gedroogd en dan naar de bewaartemperatuur (7° tot 9°) teruggekoeld.

Afleveren:
De vroege aardappels worden hetzelfde jaar nog verkocht. De ‘gewone’ aardappels pas na een half jaar of langer. De aardappels gaan de schuur uit op dezelfde manier als ze er in gingen; dus via transportbanden en de stortbak de vrachtwagens in.