Zaaien:
In het voorjaar, als de grond droog genoeg is, maken we het land klaar om de bieten te zaaien (zaaibed noemen we dat). Met een eg maken we de grond fijn en zorgen dat er zo weinig mogelijk kluiten zijn.
Daarna gaan we zaaien, de rijen op 50 centimeter en in de rij elke 19,5 centimeter een zaadje.

Groeiseizoen:
In de maanden daarna groeien de planten waarbij de plant suiker maakt en opslaat in de wortel. Wat wij moeten doen tijdens het groeiseizoen is zorgen dat het gewas onkruid- en ziektevrij is en blijft.

Rooien en opladen:
Tussen september en januari worden de bieten gerooid. Aan de voorkant van de machine zit een frees, die het blad van de bieten verwijdert. Daarachter zit een mes dat de kop van de biet afsnijdt. Vervolgens worden door lichters de bieten uit de grond gelicht en eerst in de rooier opgeslagen. De rooier wordt steeds ‘geleegd’ in kiepwagens die alle bieten op een hoop kiepen. De hoop moet goed toegankelijk zijn voor een kraan en vrachtwagens die de bieten opladen en naar de fabriek brengen.
Het verwerken van suikerbieten tot suiker gebeurd tussen september en januari (de bietencampagne) ; de rest van het jaar ligt de suikerfabriek stil. De suikerfabriek bepaald, de fabriek moet die maanden steeds blijven draaien, wanneer de bieten klaar moeten liggen om opgehaald te worden dus wanneer de boer moet rooien.

Verwerking:
Als de bieten bij de suikerfabriek aankomen worden ze goed gewassen en in reepjes gesneden. De reepjes worden overspoeld met warm water. Hierdoor lost de suiker in de reepjes op en er blijft een dik suikersap (ruwsap) over. Na indampen wordt het diksap, na koken krijg je suikerkristallen en stroop. De suikerkristallen worden gecentrifugeerd, gedroogd en dan opgeslagen.


In één suikerbiet zit genoeg suiker om 35 klontjes suiker van te maken.